‘De grote vloed’ van Sjoerd Kuyper, Hoogland & Van Klaveren, 10+
In een interview naar aanleiding van zijn 50-jarig schrijverschap zei Sjoerd Kuyper dat hij in een fase zit dat hij de gekte in zijn werk steeds meer durft toe te laten. Daarom verbaast het niet dat er in de eerste hoofdstukken meteen kabouters opduiken. Soms zijn ze er ook een poosje niet want: “Kabouters bestaan alleen als ze er zin in hebben, dat zouden mensen ook moeten doen.” Die tekstregel heeft meer om het lifj dat het in eerste instantie lijkt. Kuyper heeft het niet zo op de mens. Hij laat een van zijn personages zeggen dat de evolutie er spijt van heeft dat ze denkende dieren als de mens heeft laten ontstaan. Gelukkig is ze die fout in rap tempo aan het herstellen, voegt opa Leon er aan toe. De planeet heeft de mensen de oorlog verklaard nadat hij het tweehonderdvijftigduizend jaar heeft aangezien.
Die herstelpoging bestond uit een verwoestende pandemie waarna er al in 2029 een grote zondvloed komt. Daar begint dit verhaal waarin Moos (die als baby Mozes ineen mandje bij opa Leon is afgeleverd) samen met zijn opa op een vlot drijft waarop een oldtimer uit 1970 is vastebonden. Zie de tekening op de cover. Samen met een burgemeester (symbool voor de politiek) en een professor (symbool voor de wetenschap) drijven ze hun ondergang tegemoet.
Dat maffe beeld is het vertrekpunt van een boek dat alles behalve zachtzinnig is. In hoofdstuk 3 gebeurt al ‘zoveel gruwelijks dat je het beter over kunt slaan’, waarschuwt de auteur. Dat klopt. Het been van de burgemeester wordt afgebeten door een monster waarna de wond wordt dichtgeschroeid, waarvan gedetailleerd verslag wordt gedaan. Ondertussen drijven er voortdurend lijken voorbij. Het klinkt misschiengek maar ondanks dit alles is De grote vloed het best een vrolijke dystopie, vol verwijzingen naar historische en huidige maatschappelijke en politieke ontwikkelingen (eentje dan: de stad in het boek heet Dorhoudt). Die zullen niet allemaal aan kinderen besteed zijn en het is dan ook een beetje de vraag voor wie dit boek eigenlijk is bedoeld. Vooral voor Kuyper zelf, lijkt het wel, die met schijnbaar groot plezier, maar zeker ook met urgentie, van zich afschrijft. Over mensen die heel lang als slaapwandelaars hebben rondgelopen en nu de rekening krijgen gepresenteerd. Vaak schmierend en met veel ironie en tussen de regels door, maar soms is zijn boodschap glashelder als er staat: “We lenen de aarde van onze kinderen en wat je geleend hebt moet je teruggeven, gaaf en schoon.”
Kuyper laat Moos en opa Leon op de Atlantis terechtkomen, dat een goed bewaard geheim project blijkt, waar een perfecte samenleving wordt nagestreefd. Embryo’s die ook maar een kleine kans hebben om uit te groeien tot een kind dat ziek kan worden, worden afgedreven en in de krater gegooid. Net als ieder ander die faalt. Verdriet en geluk er zijn uitgebannen en iedereen moet voortdurend traceerbaar moet zijn. Een afvallige Atlantis-minister vertelt Moos dat ze nog nooit zo gelukkig is geweest als toen ze even weg was van de berg en langzaam verliefd werd op de culturen in de rest van de wereld.
Het is bijna niet voor te stellen dat dit dezelfde auteur is als die van de zachtmoedige boeken over Robin. Kuyper liet een deel van deze kant van zichzelf al zien in Hotel de Grote L en in Bizar en gaat nu nog wat stapjes verder. Hij laat de conventies los en staat zichzelf toe ver buiten de lijntjes te gaan. In het duizelingwekkende De grote vloed is hij ontregelender dan ooit, op vrijwel iedere pagina gebeurt wel iets bizars. Wie er in meegaat, leest een zeer geestig en onderhoudend verhaal met zowel cynisme als hoop, waarin zo’n beetje alles voorbij komt wat er in deze tijd toe doet. Vilein en steekhoudend commentaar dat terloops door het verhaal is gestrooid. Veel betekenisvolle zinnetjes om op te kauwen ook, zoals: ‘Iedere grote vloed begint met een druppel’ en ‘Ik heb liever vrienden en geen aarde dan een aarde zonder vrienden’.
Wie in eerste instantie niet weet wat hij aanmoet met dit krankzinnige verhaal, moet het wellicht nog een keer lezen en zou dan kunnen ontdekken hoe slim en gehaaid het in elkaar steekt. Niet dat je dan weet wat je met die kabouters moet trouwens. Maar die wind neemt Kuyper zichzelf uit de zeilen door te schrijven: “Je kunt nog zo je best doen om een kloppend verhaal te schrijven, als er kabouters in opduiken, is het meteen verpest.”